Identificeren oorlogsslachtoffers
Als duidelijk is dat stoffelijke resten afkomstig zijn van een oorlogsslachtoffer, graaft de Bergings- en Identificatiedienst Koninklijke Landmacht ze op. Dat gebeurt heel zorgvuldig, op forensisch archeologische wijze.
Achterhalen om wie het gaat
In het laboratorium op Kamp Soesterberg proberen identificatiespecialisten er achter te komen om wie het gaat. Ze stellen onder meer leeftijd, lengte en geslacht vast en achterhalen of iemand bepaalde ziektes of verwondingen had. Ook het gebit, een belangrijk identificatiemiddel, brengen ze in kaart. Uitrustingstukken en andere bezittingen, zoals emblemen, ringen en herkenningsplaatjes geven vaak informatie over het slachtoffer. Zoals bij welke eenheid iemand hoorde. Bij twijfel over nationaliteit kan een isotopenonderzoek (herkomstonderzoek) duidelijkheid geven over de regio waar iemand vandaan komt. Uit historisch materiaal blijkt bovendien vaak welke eenheden ter plekke vochten.
DNA-match met nabestaanden
Soms opent de dienst naamloze graven op begraafplaatsen. Meestal gebeurt dat om DNA van een slachtoffer op te nemen in de databank van het Landelijk Bureau Vermiste Personen van politie. Ze hoopt op een match met nabestaanden. Af en toe is er al een vermoeden over de identiteit van de persoon. Autoriteiten moeten toestemming geven voor het openen van zo’n graf.
Of stoffelijke resten tot een identiteit leiden is, naast goed onderzoek, vaak afhankelijk van andere zaken. Bijvoorbeeld of iemand op een vermistenlijst staat, er medische gegevens beschikbaar zijn en of er DNA van nabestaanden is. Het is daarom moeilijk een slagingspercentage aan te geven.