Op oefening
Mobiliteit, contramobiliteit en bescherming, bruggen bouwen, hindernissen maken en kampen bouwen. In vredestijd klinkt het mooi maar daarvoor wordt een genist niet opgeleid. Hetzelfde werk, maar dan op het gevechtsveld, onder vuur en onder tijdsdruk. Dat is waarvoor genisten trainen.
Vechten en vakkennis
Een genist is in de eerste plaats militair. Een genist leert vechten en overleven op het gevechtsveld. Maar een genist is ook een specialist: een technisch opgeleide militair die andere eenheden van de krijgsmacht ondersteunt op het gebied van mobiliteit, contramobiliteit en bescherming. Dat vraagt om een gedegen opleiding, veel training en intensieve oefening van zowel de militaire skills and drills als de vaktechnische vaardigheden.
Dienstplicht
Tot circa 1996 waren de meeste militairen dienstplichtig. Zij waren slechts korte tijd in actieve dienst. Beroepsmilitairen bereidden hen daarbij eerst voor op hun oorlogstaak. Daarna volgde een aantal ‘parate’ maanden. Vervolgens zwaaiden de dienstplichtigen af. Zo ging het jaar na jaar. De krijgsmacht leek meer op een school.
Dat veranderde zodra er oorlog dreigde. Dan werden de dienstplichtigen terug onder de wapenen geroepen of, zoals men zei, gemobiliseerd. Dat gebeurde volgens een zorgvuldig uitgewerkt plan, waarin niets aan het toeval was overgelaten. Vooral tijdens de Koude Oorlog waren de mobilisatieplannen tot in de puntjes uitgewerkt.
Koude Oorlog
De Koude Oorlog duurde ongeveer van 1950 tot 1990. In die periode stonden het communistische Oostblok en het vrije Westen lijnrecht tegenover elkaar. De Sovjetunie voerde het Oostblok aan. De Verenigde Staten voerden de landen in het Westen aan. In het Westen was er militaire samenwerking binnen de NAVO, waarvan ook Nederland lid was. In het Oostblok werd om dezelfde reden het Warschaupact opgericht.
Door de continue dreiging van oorlog ontstond een grote wapenwedloop: de ene partij probeerde steeds de andere te overtroeven in vuurkracht. Ook maakten beide partijen gedetailleerde operatieplannen voor een mogelijke oorlog. Als die zou uitbreken, zouden de Nederlandse land- en luchtmacht op de Noord-Duitse laagvlakte moeten vechten.
Om een kans te hebben tegen de sterke strijdmacht van het Warschaupact, was een snelle mobilisatie heel belangrijk. Bovendien moest de genie bijtijds voorbereidingen treffen voor de verdediging:
- hindernissen opwerpen;
- mijnenvelden leggen;
- veldversterkingen maken;
- bruggen vernielen.
Oefenen in de Koude Oorlog
Elke (dienstplichtige) genist moest precies weten wat hem te doen stond. Daarom werd tijdens de Koude Oorlog veel geoefend: op kleine en grote oefenterreinen, in binnen- en buitenland, en van groeps- tot legerkorpsniveau.
Kleine eenheden konden op de Nederlandse oefenterreinen uit de voeten. Die waren goed voor de basisvaardigheden. Maar om in groter verband te oefenen, week de landmacht uit naar het buitenland.
In 1963 vertrokken de eerste gepantserde eenheden naar het oefenterrein La Courtine in Frankrijk. Nog meer ruimte was er in Duitsland: op de oefenterreinen Vogelsang, Sennelager en Bergen-Hohne. Samen met de infanterie en cavalerie leerden de genisten daar in de kou, de regen of de hitte de kneepjes van het vak.
Ook verlieten de eenheden regelmatig de militaire terreinen om tussen de bevolking te oefenen. Het Duitse platteland werd dan het toneel van grootschalige manoeuvres in NAVO-verband. Menige akker is in die periode omgeploegd door oprukkende tanks of doorsneden met een antitankgracht om de (fictieve) vijandelijke pantsertroepen te stoppen.
Genisten waren altijd present bij deze oefeningen, maar hadden ook hun eigen oefeningen. ‘Wie van de 6’ of ‘Springen Meppen’ zijn bekende namen onder (oud-)genisten. De eerste was een test voor de pantsergenie. Voor de beste eenheid wachtte de Generaal Snijders-beker. De 2e was een springoefening, niet zoals in Reek, maar met grote ladingen.
Machinisten konden hun hart ophalen tijdens ‘Knap op’. Deze jaarlijkse oefening verenigde het nuttige met het aangename: behendigheid in grondverzet met het opruimen en gladtrekken van oefenterreinen, zoals Bergen-Hohne of het Infanterie Schietkamp.
Een nieuwe tijd
De omvang van de krijgsmacht slonk sterk na afloop van de Koude Oorlog. Vanaf 1996 werden dienstplichtigen niet meer opgeroepen en een jaar later verdween de zogenoemde opkomstplicht. Nederland kreeg 1 beroepsleger.
Tegelijkertijd wachtte de krijgsmacht nieuwe taken: vredesmissies in het buitenland. Ook voor de genie bracht dat veranderingen met zich mee. Het werk van de genist verschoof naar het bouwen van kampementen, het herstel van infrastructuur in conflictgebieden en het opsporen en ruimen van explosieven (met de EOD).
Tijdens de missies in Irak, maar vooral in Afghanistan, kreeg de krijgsmacht te maken met een nieuw fenomeen: Improvised Explosive Devices (IED’s, ook wel bekend als bermbommen). Het gebruik van IED’s door opstandelingen bleek een enorme hinderpaal voor de militaire operaties. De genie ging de strijd aan met dit wapen door inzet van hightech zoekmiddelen. Daarnaast werkte de genie samen met politiediensten om de opsporing van daders mogelijk te maken.
De basis voor de strijd tegen IED’s lag evenwel op het oefenterrein. Daar gingen genie-instructeurs aan de slag met nieuw ontwikkelde skills and drills. Zij leerden andere militairen voorafgaand aan hun uitzending om te gaan met de gevaren van IED’s.
Net als in het verleden blijft de genie zichzelf ontwikkelen. Opleidingen en trainingen worden voortdurend tegen het licht gehouden. Zo houdt het wapen gelijke tred met nieuwe technologieën, of het nu gaat om hoogwaardige wapensystemen of om milieuvriendelijke energiebronnen voor kampementen.