Internationale verantwoordelijkheid

Wat is het belang van de Nederlandse krijgsmacht door de jaren heen: op het gebied van internationale verantwoordelijkheid?

Vergroot afbeelding Vredespaleis in Den Haag.
Beeld: Richard van Elferen
Op 28 augustus 1913 opende het Vredespaleis in Den Haag zijn poorten voor organisaties die zich inzetten voor een betere, rechtvaardige wereld.

Nederland is altijd een relatief klein land geweest zonder (grote) ambitie om zijn grondgebied in Europa uit te breiden. Tegelijkertijd is het economisch relatief sterk geweest en altijd gericht op handel met andere landen. Daarom zagen Nederlanders hun krijgsmacht vooral als een middel om juist te voorkomen dat hun land in een oorlog zou worden betrokken. Daarom ook traden zij op als voorvechters van het internationale recht. Daar hadden zij baat bij: strijdpunten moesten vreedzaam worden bijgelegd en de vrije handel moest ongestoord doorgang kunnen vinden.

Dit geldt nog steeds. Vrede en duidelijke internationale afspraken zijn goed voor de Nederlandse export en import. Den Haag presenteert zich niet voor niets als ‘internationale stad van vrede en recht’.

Grenzen aan vredelievendheid

Maar de vredelievendheid kende wel grenzen. Zo nodig waren de Nederlanders bereid voor hun eigen belangen de krijgsmacht daadwerkelijk in te zetten. Zoals in de 17e en 18e eeuw op zee gebeurde tegen staten die hun handel belemmerden. En in 1831 tegen de opstandige Belgen. Militair geweld was ook het belangrijkste middel waarmee Nederlanders een groot koloniaal rijk veroverden en probeerden te behouden. Nu oordelen de Nederlanders hierover negatiever dan in die tijd.

Wereldwijd helpen

Sinds in 1991 de Sovjet-Unie uiteengevallen is, wordt Nederland niet meer rechtstreeks door een ander land bedreigd. Nederland ging zijn krijgsmacht op andere plekken in de wereld inzetten. Het nam als relatief rijk land zijn verantwoordelijkheid voor het handhaven en bevorderen van de internationale rechtsorde. Dat gebeurde meestal in het kader van de wereldomvattende organisatie van de Verenigde Naties (VN). Nederlandse militairen begonnen in vele delen van de wereld mee te helpen de vrede te bewaren, landen op te bouwen, grove schendingen van mensenrechten te stoppen en terroristen te bestrijden.

Dat was en is ook een duidelijk eigenbelang. Hoe minder conflictgebieden er in de wereld zijn, hoe beter het is voor de op die wereld georiënteerde Nederlandse economie. En hoe beter landen functioneren, hoe kleiner de kans op extremistisch en terroristisch geweld. Geweld dat ook in Nederland kan toeslaan.

Het besluit tot inzet van de krijgsmacht is ingewikkeld en soms omstreden. Succes is vooraf nooit verzekerd. Zeker niet als de krijgsmacht actief aan een oorlog gaat deelnemen. Vaak heeft dat een goed resultaat, soms is dat niet het geval.

Libanon

Nederland heeft altijd actief aan internationale missies deelgenomen. Een bekende VN-missie in het verleden is die naar Zuid-Libanon in de jaren 1979-1985. In Libanon was een burgeroorlog aan de gang. Vanuit het zuiden van het land pleegden leden van de Palestijnse verzetsbeweging PLO (Palestine Liberation Organization) aanslagen op het grondgebied van Israël. In 1978 viel het Israëlische leger dit gebied binnen om hier een einde aan te maken. De meeste PLO-strijders en hun Libanese medestanders wisten te ontkomen naar het noorden, boven de rivier de Litani.

De Verenigde Naties plaatsten vervolgens een vredesmacht tussen de strijdende partijen, in het gebied tussen de Litani en de zuidgrens van Libanon. Een Nederlands bataljon (vanaf 1983 een compagnie) maakte hiervan deel uit. Nederlandse militairen moesten toezien op de terugtrekking van de Israëlische troepen en helpen voorkomen dat er opnieuw vijandigheden zouden uitbreken. Ook moesten zij de Libanese regering bijstaan bij het herstel van haar gezag. Het bleek een zeer moeilijke taak. De Nederlanders hadden niet de toestemming (het mandaat) en de bewapening om de partijen in zware gevechten uit elkaar te houden. Zij konden slechts de vijandelijkheden dempen.

Uruzgan

Een bekende missie waaraan Nederlandse militairen in de afgelopen jaren deelnamen, was die in de Zuid-Afghaanse provincie Uruzgan (2006-2010). Dit is de grootste Nederlandse militaire missie na de Tweede Wereldoorlog. Op 11 september 2001 (‘nine-eleven’) hadden zelfmoordterroristen van al Qaida met passagiersvliegtuigen gebouwen in Washington en New York doorboord. Vooral de aanslagen op de Twin Towers in New York staan in ieders geheugen gegrift.

De leiders en trainingskampen van al Qaida bevonden zich in Afghanistan, waar het Talibanbewind de terroristen onderdak bood. Daarom vielen nog geen maand na de aanslagen Amerikaanse, Britse en Australische troepen Afghanistan binnen en brachten dit Talibanbewind ten val. Afghanistan mocht nooit meer een schuilplaats voor terroristen worden. Het land moest een normaal lid van de wereldgemeenschap worden en geen gevaar meer zijn voor de vrede. Er kwam een troepenmacht die de Afghanen moest helpen hun land weer op te bouwen en een functionerend openbaar bestuur op poten te zetten.

Vanaf 2006 kreeg Nederland de verantwoordelijkheid om dit voor elkaar te krijgen in de provincie Uruzgan. Dat was heel lastig. De Nederlandse militairen moesten zowel opbouwen als vechten. Enerzijds werkten zij samen met de bevolking om het lokale bestuur te verbeteren en de plaatselijke handel en nijverheid te laten functioneren. Anderzijds vochten zij tegen gewapende opstandelingen die hen dit werk onmogelijk probeerden te maken. Deze opstandelingen meden meestal het open gevecht en sloegen toe met mortierbeschietingen, geïmproviseerde explosieven (‘bermbommen’) en zelfmoordaanslagen.

Toen de Nederlandse militairen in 2010 uit Uruzgan vertrokken, waren de omstandigheden in deze provincie zeker verbeterd. Daar hadden zij aan bijgedragen. Veel grote problemen in Afghanistan waren echter nog lang niet opgelost. Het land blijft helaas een instabiel gebied op de wereldbol.