Korpsembleem
Militairen onderscheiden zich van burgers, maar ook van elkaar. Uiterlijk speelt daarbij van oudsher een grote rol.
Veldslag in kleur
De kleurrijke uniformen uit het verleden waren vooral functioneel. Een legeraanvoerder kon op het slagveld precies zien wie waar was. Toen militairen zich omstreeks 1900 gingen camoufleren, werd dat een stuk lastiger. Toch bleven de eenheden zich van elkaar onderscheiden met eigen uniformstukken en emblemen. Dat was praktisch, maar heeft ook met trots te maken. De ene eenheid is tenslotte de andere niet.
Herkenbaar korpsembleem
Commando’s hebben de groene baret en het groene fluitkoord, maar ook een zeer herkenbaar korpsembleem. Dit gaat al jaren mee. Het korpsembleem werd in 1950 vastgesteld, ‘overwegende de wenselijkheid het Korps Commandotroepen afzonderlijke onderscheidingstekenen toe te kennen’.
Op een gestileerde ‘W’ (van koningin Wilhelmina) staan een brandende granaat en een dolk, en ook een banderol met het motto van de commando’s.
Symbolen
De brandende granaat staat voor de explosieve (maar beheerste) gevechtskracht die elke commando moet bezitten. De commandodolk verwijst naar de Britse wortels van het Korps Commandotroepen. De commandodolk heet ook wel de Fairbairn-Sykes. Op de banderol staat de lijfspreuk van de commando’s: Nunc aut nunquam. Dat is Latijn en betekent ‘nu of nooit’. Het embleem is van goudkleurig metaal. Commando’s dragen het op een zwart ‘patje’ met groene biezen.
In eerste instantie diende het embleem alleen als baretgesp op de groene baret. Inmiddels is het uitgegroeid tot het beeldmerk van de commando’s.