Periode 1944-1978

De eerste vrouwelijke militairen kwamen eigenlijk vrij plotseling bij de krijgsmacht. Daaraan ging geen feministische golf vooraf. Het was vooral de oorlog die zorgde voor dit historische feit. Terwijl duizenden mannen werden afgevoerd, opgeroepen voor de arbeitseinsatz of ondergedoken zaten, namen steeds meer dappere vrouwen actief deel aan het verzet.

Geleidelijk ontstond het besef dat vrouwen ook binnen de krijgsmacht van waarde konden zijn. Vanaf 1943 werd op het Nederlands departement van oorlog in Londen voorzichtig nagedacht over de wederopbouw van de Nederlandse krijgsmacht. Ook ontstond het idee van een ongewapend vrouwenkorps bij zowel de landmacht als de marine. Hetzelfde gold voor het bestuur van het overzeese Nederlands-Indië. In 1944 gingen de eerste vrouwen aan de slag bij de Nederlandse krijgsmacht, na het ontstaan van 3 vrouwenkorpsen:

Het Vrouwenkorps van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (VK-KNIL)

Op 5 maart 1944 werd in het Australische Melbourne: het Vrouwenkorps Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (VK-KNIL) opgericht.

Via verspreiding van een reclameboekje in het Caribisch gebied, meldden rekruten zich spontaan aan. Ze kwamen uit alle werelddelen buiten het bezette Europa. De meesten hadden een bijzondere band met Nederlands-Indië. Zij waren er vaak geboren en kwamen uit welgestelde families. Na de bevrijding van Zuid-Nederland kwam ook hier de rekrutering op gang. 

De vrouwen hielden zich in Nederlands-Indië onder meer bezig met de evacuatie en repatriëring van duizenden gevangenen uit de Japanse interneringskampen. Verder waren ze verpleegster of stonden in gaarkeukens en kantines. Na 1946 kregen hun taken een meer militair karakter. Ze gingen aan de slag in administratieve functies bij de inlichtingendienst of werkten bij de verbindingsdienst. Het ging nog niet om gevechtsfuncties.

De motivatie voor aanmelding was divers. Sommigen verlangden naar avontuur en actie na een periode van passiviteit tijdens de Tweede Wereldoorlog. Voor andere vrouwen was het hebben van familieleden of partners, die in Japanse kampen in Indonesië hadden gezeten, een reden. Een militair dienstverband bood kans naar Indië te reizen.

Na de soevereiniteitsoverdracht in Indonesië werd het VK-KNIL op 26 juli 1950 opgeheven. Totaal dienden iets meer dan 1.000 vrouwen bij het korps, variërend van 6 maanden tot 3 jaar.

Het Vrouwen Hulpkorps van de Landmacht (VHK)

Op 20 december 1943 gaf de Nederlandse minister van Oorlog jonkheer Otto van Lidth de Jeude, in Engeland de zogenoemde 'Hulpkorpsbeschikking' uit. Daarmee kwam een Nederlands vrouwenkorps met een militaire status tot stand. Het kreeg de naam (Vrijwillig) Vrouwen Hulpkorps (VHK) en maakte deel uit van de Koninklijke Landmacht. De eerste verbandakte werd op 25 april 1944 getekend. Dit is daarom de officiële datum van de intrede van de vrouw bij de landmacht. De eerste commandant van het korps was majoor C.E. Smit-Dyserinck.

Na de Tweede Wereldoorlog werd een groot aantal leden van het VHK uitgezonden naar Egypte. Dat gebeurde om te helpen bij de repatriëring van Nederlandse families uit voormalig Nederlands-Indië. Ook in het toenmalige Nederlands-Indië dienden veel vrouwen in administratieve functies, bij de verbindingen en geneeskundige dienst. Tijdens de Koreaanse Oorlog  werd een aantal verpleegkundigen onder de vlag van de Verenigde Naties uitgezonden naar Korea en Japan.

De Marine Vrouwen Afdeling (Marva)

Koningin Wilhelmina liep niet direct warm voor een vrouwenkorps bij de marine. Ze stond er alleen voor open als ‘het van de meisjes zelf zou komen’. Na de bevrijding van het zuiden, meldde verzetsheldin Francien de Zeeuw zich bij het wervingsbureau van de marine in Brussel. Om de oprichting van de Marine Vrouwen Afdeling, de zogenoemde Marva, te bespoedigen, werd vanuit London contact met haar gezocht.

De Zeeuw startte met succes een handtekeningenactie onder jonge vrouwen die bij de Marva in dienst wilden treden. Koningin Wilhelmina werd overtuigd (‘kijk nu komt het van het meisje zelf’) en op 31 oktober 1944 tekende zij het Koninklijk Besluit.

Francien de Zeeuw werd opgeleid en ingescheept naar Nederlands-Indië. In Batavia beheerde zij het postkantoor. Vrouwelijke militairen ondersteunden  vooral de mannen. 'Maak een man vrij voor de vloot', zo luidde de slogan van toen.

In eerste instantie gingen de vrouwen op vrijwillige basis aan de slag bij de Marva. In 1952 werd het een beroepskorps.  

Het 1e schip waarop ook vrouwen meevoeren was Hr.Ms. Zuiderkruis in 1981. Hoewel de mannen toen voornamelijk sceptisch waren over vrouwen bij de marine, leidde de Marva uiteindelijk tot volledige integratie.

De Militaire Vrouwen Afdeling (Milva) en Luchtmacht Vrouwenafdeling (Luva)

Het VHK en het in 1946 ontstane Verpleegsterkorps der Landmacht gingen in 1951 op in de Militaire Vrouwen Afdeling (Milva). De leden waren administratief ondergebracht bij het korps, maar vervulden functies binnen de Koninklijke Landmacht, op internationale staven of werden ingezet in VN-verband. Niet alle functies waren toegankelijk. Het ging vooral om werk op (hoger) administratief gebied, bij de luchtdoelartillerie, de verbindingsdienst,  logistiek of geneeskundige dienst. Wel kwamen vrouwen soms in aanmerking voor specifieke functies, op grond van individuele vooropleiding, voortgezette (militaire) scholing en vooral grote persoonlijke inzet.

De luchtmacht bleef niet achter. In 1951 zag de Luchtmacht Vrouwenafdeling (Luva) het licht. Met de beroepskorpsen Marva, Milva en Luva hadden vrouwen een blijvende plaats binnen de krijgsmacht.